Terug..


secretariaat:

telefoon:
fax:
e-mail:
website:

bank:
rekeningnr:

Bonnenweg 50, 3151 XA Hoek van Holland

0174-384807
0174-386161
info@debonnen.nl
www.debonnen.nl

Rabobank Westland Zuid-West
3732.63.643



aan: het college van Gedeputeerde Staten
van de provincie Zuid-Holland,
Postbus 90602,
2509 LP ’s-Gravenhage.
 
betreft: Bezwaarschrift Natuurgebiedsplan Delf- en Haaglanden

's-Gravenzande,
16 maart 2003

Geacht college,

Allereerst wenst ons bestuur in dit bezwaarschrift een duidelijk signaal af te geven over de ons inziens onjuiste rol van de overheid bij het beschermen van de natuur en het milieu in Nederland.
Wij willen dat doen door onze bezwaren te formuleren tegen het Natuurgebiedsplan Delf- en Haaglanden, het geheel in een bredere context te plaatsen en te pleiten voor een herziene positie van de overheid.

  1. De bezwaren tegen het Natuurgebiedsplan Delf- en Haaglanden

  2. Bij toeval werden wij getipt over het ontwerp-Natuurgebiedsplan Delf- en Haaglanden. Wij hebben hier onze bedenkingen op kenbaar gemaakt middels ons schrijven d.d. 14 november 2002.
    U heeft het Natuurgebiedsplan Delf- en Haaglanden met ingang van 4 maart 2003 vastgesteld. Dit leidt tot de volgende bezwaren:
    1. Onze organisatie is niet betrokken bij de realisatie hiervan, er is geen communicatie geweest over de inhoud hiervan en wij zijn niet naar behoren geïnformeerd over de procedure die nu gevolgd wordt. Dit alles lijkt ons niet correct. Per slot van rekening behoort zowel de Korte Bonnen als Oranjebuitenpolder-West tot het werkgebied van onze stichting.
    2. Alvorens tot realistische planvorming betreffende een gebied over te gaan is het belangrijk eerst een breedgedragen visie te hebben van de partijen die actief zijn in een dergelijk gebied. Daarom hebben wij u ook verzocht positief te beschikken op ons subsidieverzoek in het kader van de Groene Subsidies. U heeft dit subsidieverzoek afgewezen met een uiterst dubieuze motivatie. Daarbij wordt gewezen op een afstemming tussen de diverse planologische ontwikkelingen in het gebied tussen Maassluis en Hoek van Holland en vervolgens komt men alsnog met een fragmentarische invulling middels de Floriade-plannen, de Tweede Ontsluitingsweg, een Grond- en Slibbank, een ABC-plan van het Hoogheemraadschap van Delfland voor onze polder(s) en dit onzalige gebiedsnatuurplan. Middels deze planpresentatie wordt het fundament onder de afwijzing van ons verzoek weggehaald. Wij hebben Gedeputeerde van der Sar in een schrijven d.d. 15 november 2002 reeds gewezen op deze merkwaardige gang van zaken. Tot op heden heeft hij nog niet het fatsoen gehad hier op te reageren.
    3. Voorts is het belangrijk ook kennis van een gebied te hebben om tot een visie en uiteindelijk integrale planvorming te kunnen komen. Uw Natuurgebiedsplan Delf- en Haaglanden getuigt daar niet van. Er is slechts een eenzijdige keuze gemaakt voor natuurontwikkeling. Er wordt geen rekening gehouden met de pacht- en eigendomssituatie, de bedrijfsvoering van de vier agrariërs in het werkgebied van onze stichting die het hoofdberoep in de landbouw hebben en met de afvoer- en bergingscapaciteit van het Hoogheemraadschap van Delfland in onze polder. Bij dit alles wordt ook geen recht gedaan aan de cultuurhistorische vorming van het gebied, de recreatiedruk vanuit de regio en de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde die het gebied door de huidige wijze van agrarisch gebruik heeft gekregen en de mogelijkheden die er liggen op het gebied van agrarisch natuurbeheer.
    4. De motivatie en onderbouwing van deze planvorming is niet wetenschappelijk, maar slechts van politieke aard en het resultaat van lobbywerk van betaalde natuur“beschermers”. U matigt zich een oordeel aan zonder kennis van zaken. Wat nu voor waarheid wordt verklaard, wordt straks weer even vrolijk ingeruild voor een andere waarheid. De beleidsdoelen zijn modegevoelig, nu reeds gedateerd en zullen over enige jaren al sterk verouderd zijn. Het beleidsinstrumentarium is gebrekkig en het beleidsbudget is beperkt en ook hiervoor geldt het verschijnsel van de voortschrijdende inzichten. Ondertussen denkt men een oplossing te hebben en blokkeert men een meer realistische oplossing voor het gebied.
    5. Het geheel getuigt van weinig respect voor het verleden waarin dit aandijkingenlandschap tot stand is gekomen, voor de wijze waarop het in het heden beheerd wordt en voor de manier waarop de betrokken bewoners en ondernemers van het gebied (“bottom-up”) in samenspraak met andere partijen en overheden een visie op de toekomst wensen te formuleren.
    6. Het ontbreken van draagvlak bij de betrokken partijen in combinatie met het willen verwerven op basis van vrijwilligheid zal in de praktijk betekenen dat er niets gebeurt. U bent zelf leuk bezig geweest, u heeft uw ambtenaren bezig gehouden en u heeft uw kiezers de illusie voorgetoverd iets aan natuur en milieu te doen. Er zal uiteindelijk een gang naar de rechter gemaakt moeten worden en ook daar mag weer allerlei ambtelijke tijd en energie gespendeerd worden aan dit onderwerp. U mag zich daarbij beroepen op procedures die “democratisch” zijn vastgesteld. Het leidt tot niets. Het ware beter de aanwezige competentie en creativiteit op een constructieve wijze te besteden.
    7. Uw planvorming is ook gebaseerd op “restgroen” en “schaamgroen”. De belangrijke schakel in ecologisch opzicht tussen ons gebied en het Midden-Delfland gebied is reeds weggenomen middels de invulling van het bedrijventerrein Coldenhove en het glastuinbouwgebied Oudcamp. De gedachte landgoederenzone en een pretpark in onze groen polder heeft uitsluitend met geld te maken en weinig met een ideële opvatting over de invulling van het buitengebied. De tweede ontsluitingsweg zal slechts een verkeersaanzuigende werking hebben en het bedrijventerrein tussen het Nieuw Oranjekanaal en de Haakweg beter doen verkopen. Het verkeer staat nu 10 dagen per jaar vast op de Maasdijk en zal straks 10 dagen per jaar vast staan op de Maasdijk en deze ontsluitingsweg. De toewijzing van de gronden aan natuur- en landschapsorganisaties is slechts ingegeven door het afkopen van protesten tegen de Tweede Maasvlakte en andere grote projecten. Iedere geloofwaardigheid in betrokkenheid en betrouwbaarheid van de overheid m.b.t. natuur- en milieubeleid wordt door uw handelen weggenomen.

  3. Boeren, burgers en buitenlui: wie weet nu echt wat er aan de hand is?

  4. “Platteland versnippert en verrommelt”

    Milieudefensie en LTO-Nederland zijn van mening dat het platteland verrommelt en de versnippering regeert. Men constateert dat legale en illegale ontwikkelingen over elkaar heen buitelen en dat de overheid hier onvoldoende greep op heeft. De ruimtelijke regie is zoek en daar moet wat aan gedaan worden, vinden Milieudefensie en LTO. In een gezamenlijk persbericht stelt men dat er een nieuwe manier van plannen maken nodig is, per regio en “van onderop” om hier verandering in aan te brengen. Beide organisaties hebben een gemeenschappelijk belang waar het gaat om het behoud van het Nederlands cultuurlandschap en de open ruimte. Vanuit hun bezorgdheid over de toekomst van het landelijk gebied heeft men de gezamenlijke brochure “boeren burgers bondgenoten” uitgebracht.
    Deze bezorgdheid komt ook tot uiting in een gezamenlijk manifest voor krachtig investeren in het landelijk gebied door wederom LTO-Nederland, de ANWB, de Landschappen, het IPO, Vereniging Natuurmonumenten, Stichting Natuur en Milieu en de Unie van Waterschappen. Ook hierbij wensen deze organisaties “van onderop” te werken aan het uitwerken van een eendrachtig visie, gericht op continuïteit en zonder overaccentuering van deelbelangen.
    De teloorgang van het platteland is ook een onderwerp van zorg voor het platform Aarde, Boer, Consument waarin vertegenwoordigers actief zijn uit ondermeer Werkgroep Landbouw en Armoede, Steunpunt Landelijke Boerinnen Belangen, de Nederlandse melkveehouders Vakbond, de Nederlandse Akkerbouw Vakbond, Vereniging voor Biologische-Dynamische Landbouw en Voeding, Kritisch Landbouw Beraad, Stichting Handen Af Melkleasen, het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt en de Socialistische Partij.

    Oorzaak

    Het gaat economisch slecht met veel boeren in ons land. Een groot deel van hen leeft in armoede.
    Elke dag houden er een aantal mee op. De Nederlandse boer wordt betaald voor het basisvoedsel dat hij produceert en als grondstof gebruikt wordt in de verwerkingsindustrie. De kosten voor grond, arbeid en kapitaal zijn bijna nergens ter wereld zo hoog. De uitbreiding van de Europese Unie gaat gepaard met voordelen voor vele Europeanen, maar de Nederlandse boer betaalt er een hoge prijs voor. De WTO-onderhandelingen hebben ten doel een verdergaande liberalisering van de wereldhandel, handelsbelemmeringen moeten worden weggenomen, maar ook hier betaalt de landbouw een hoge prijs. Uiteindelijk is er sprake van een verloedering en verpaupering van het landschap doordat de boer - als economische drager – zijn inkomen niet langer kan behalen uit de traditionele basisproducten van voedsel als grondstof voor de verwerkende industrie.
    De grond is te duur, de arbeid is te duur en de kapitaalsbehoefte is te groot om te kunnen concurreren voor een wereldmarktprijs.

    Gevolg

    Met de aantasting van de positie van de Nederlandse boer vindt er ook een aantasting van het Nederlandse cultuurlandschap plaats. De boeren hebben dit in de loop der eeuwen ingericht en onderhouden. Pas nu begint het besef te ontstaan dat hiervoor feitelijk een vergoeding voor op zijn plaats is. Zo is recent voor het Midden-Delfland een Groenfonds in het leven geroepen. Het is een eerste stap, maar vooralsnog is nog onduidelijk of alle omringende gemeenten hierin wel een bijdrage willen storten en hoeveel de boeren kunnen ontvangen voor hun bijdrage aan het beheer en het onderhoud van het landschap en de natuur.

    Arbeid en kapitaal

    Arbeid en kapitaal zijn productiefactoren die de afgelopen eeuw van grote invloed zijn geweest voor de ontwikkeling van de landbouw. Door enerzijds duurder wordende arbeid en anderzijds mechanisatie en automatisering heeft met name na de Tweede Wereldoorlog een enorme verschuiving plaatsgevonden in de Nederlandse landbouw. Waar voorheen nog het nodige personeel rondliep op een boerderij, is het nu gereduceerd tot een “gezins”bedrijf en soms al tot een parttime activiteit. Hierbij kan een volwaardige arbeidskracht al geen inkomen meer verwerven op het landbouwbedrijf en moet er dus een bijbaan gevonden worden. Vaak is er echter ook sprake van dat de vrouw van de boer met haar baan voor het inkomen moet zorgen. Al het werk dat (vaak zeven dagen per week) verricht wordt levert onvoldoende inkomen op om een bestaansminimum te kunnen garanderen.
    Waar voorheen bespaard kon worden op arbeid door mechanisatie en automatisering en daarmee ook een verlies van het aantal arbeidsplaatsen in de landbouw, is nu de arbeidsplaats van de boer zelf aan de orde. Om het bestaan te rekken was schaalvergroting het sleutelwoord. Er moest meer geproduceerd worden per v.a.k. (volwaardige arbeidskracht): meer melk, meer kippen, meer varkens, meer aardappelen, meer graan, meer…. Hiermee kon de kostprijs per eenheid product gereduceerd worden. Daar stonden dan wel weer grote kapitaalsinvesteringen tegenover in ligboxenstallen, varkensstallen, pluimveeschuren, bewaarplaatsen, silo’s etc.
    Schaalvergroting is vaak ook weer noodzakelijk om investeringen in het milieu rendabel te maken. Hiermee werd de boer in toenemende mate afhankelijk van de kapitaalsverstrekkers.
    Waar schaalvergroting niet meer mogelijk was werd soms ook een nevenactiviteit ontwikkeld. Zo ziet men op boerderijen hoveniersbedrijven, aannemersactiviteiten, caravanstallingen, paardencontainers, etc. ontstaan als bijverdienste en soms zelfs als hoofdinkomen.

    Grond

    De andere productiefactor is grond. Er is momenteel een grens bereikt van de opbrengst per hectare. Voorheen kon bij een gelijkblijvende oppervlakte per bedrijf de fysieke opbrengst stijgen doordat door veredeling en allerlei bemestings- en gewasbeschermingsmaatregelen er een grotere oogst per hectare was, zijn nu de grenzen van de groei hiermee bereikt. Daarmee wordt het belang van grond als productiefactor steeds belangrijker. Grond is in West-Europa en zeker in Nederland een schaars en dus duur product. De gemiddelde prijs van landbouwgrond is momenteel € 40.000,- per hectare. Als grond gekocht moet worden met geleend geld, betekent dit bij een rentestand van 5 % aan rentekosten per jaar € 2.000,- als er niet wordt afgelost. Een simpele rekensom leert dat met de opbrengst van een hectare aardappelen van 40.000 kg. en een opbrengstprijs van € 0,05 per kilo de rentekosten betaald kunnen worden, maar dat er dan niets resteert om de overige vaste en variabel kosten te kunnen betalen.
    In de Kwantitatieve Informatie van het Praktijkonderzoek voor de Akkerbouw en de Vollegrondsgroenteteelt staan saldobegrotingen vermeld voor een groot aantal veel geteelde producten. Deze informatie geeft een aardige indruk van het beperkte saldo per hectare na aftrek van de toegerekende kosten per hectare bij eigen mechanisatie van de bruto-opbrengst.
    Van dit saldo moeten dus ook nog de loonwerkkosten, de arbeidskosten van ingehuurd personeel en de kosten voor grond, gebouwen en eigen mechanisatie betaald worden.
    De praktijk leert dan ook dat boeren vaak alleen maar grond kopen als zij elders worden uitgekocht voor bijv. woningbouw, een bedrijventerrein, een natuurgebied of wegenaanleg. Het geld wordt dan direct weer geïnvesteerd: boeren willen immers blijven “boeren”.
    Een andere financieringsvorm voor grond is pacht.

    Geschiedenis Pachtwet

    Krachtens de liberale opvattingen van indertijd bestond er rond 1880 een volledig contractsvrijheid. Het algemene beginsel was dat iedereen enerzijds een zo groot mogelijke vrijheid moest hebben zijn eigen leven te bepalen en anderzijds dan ook zelf volledig de verantwoordelijkheid voor eigen daden had te dragen. De aldus door het recht gewaarborgde vrijheid een contract af te sluiten was echter slechts en schijnvrijheid indien economisch ongelijkwaardige partijen tegenover elkaar staan, van welke de zwakkere uit economische noodzaak wordt gedwongen onvoordelige voorwaarden te aanvaarden.
    Met de opkomst van de sociale bewegingen heeft dit inzicht heeft geleid tot dwingend recht, dat zijn bepalingen waarvan in de overeenkomst niet mag worden afgeweken. Voorbeelden van deze wetten zijn de wet op de arbeidsovereenkomsten en ook de pachtwet. Bij deze wetten wordt de economisch zwakkere partij door de wet beschermd. Partijen zijn dus niet meer volledig vrij met elkaar overeen te komen wat zij willen.
    Stond men dus oorspronkelijk nog op het standpunt dat de vrijheid van de eigenaar alleen mocht worden ingeperkt wanneer het algemeen belang zulks vorderde, de bovenstaande wetten leren echter dat men naderhand ook tot het inzicht is gekomen dat de bijzondere belangen van de economisch zwakkere partij beschermd diende te worden. Door aldus te handelen werd het algemeen belang tevens gediend.
    Mede als gevolg van de grote landbouwcrisis aan het einde van de 19e eeuw werd in 1886 voor het eerst een commissie ingesteld welke tot taak had voorstellen te doen betreffende de middelen waardoor van regeringswege de ontwikkeling van de landbouw zou kunnen worden bevorderd. Het heeft uiteindelijk – vele commissies en een halve eeuw later – tot 1937 geduurd alvorens voor het eerst een Pachtwet door de eerste en Tweede Kamer werd aanvaard. Diverse omstandigheden en onvolkomenheden maakte al spoedig een nieuw Pachtwet noodzakelijk. De wederopbouw van Nederland maakte een verder stimulans van de landbouw noodzakelijk. Uiteindelijk is deze nieuwe pachtwet in 1958 – na ook weer de nodige discussies – tot stand gekomen.

    Rechtsbescherming

    Een belangrijk onderdeel in de rechtsbescherming van de pachters is niet alleen het voorkeursrecht geweest, maar ook het continuatierecht. Het voorkeursrecht betekende dat bij verkoop de eigenaar de opstallen en gronden eerst aan de pachter te koop moest aanbieden en het continuatierecht gaf de pachter de gelegenheid tot indeplaatsstelling van vrouw of kinderen bij overlijden. De pachtovereenkomst gaat dus niet teniet door de dood van de pachter. Tevens werd er een bovengrens ingesteld (art. 3) voor de maximale pachtprijs en deze kon slechts eens per 3 jaar van rechtswege met een bepaald percentage worden verhoogd. Deze onderdelen van de Pachtwet gaven de boer als pachter perspectief in zijn bedrijfsvoering en stimuleerden daarmee de ondernemingslust. Samen met andere beleidsinstrumenten (ruilverkavelingen, landinrichtingswerkzaamheden, etc.) heeft het gezorgd voor een forse groei van de Nederlandse landbouw in het naoorlogse Europa.
    Een ander verworven recht is het remissierecht (art. 16). Hierbij kan de pachter in bepaalde gevallen vermindering van de pachtprijs vorderen, bv. als door buitengewone omstandigheden de opbrengst aanzienlijk minder is geweest dan verwacht mocht worden, het de boer niet verwijtbaar is, hij zich hier niet tegen had kunnen verzekeren en als het de verpachter ook was overkomen als hij de gronden zelf had geëxploiteerd Bij de extreme en overvloedige neerslag die delen van ons land echter in september 1998, oktober 1999, september 2001 en augustus 2002 troffen bleek het moeilijk op dit recht een beroep te kunnen doen.
    (Misschien is echter inmiddels niet alleen het echte klimaat wat gewijzigd, maar ook het economisch klimaat t.a.v. de pachtwetgeving en de interpretatie hiervan.)
    De Pachtwet werd dus niet geregeld in het Burgerlijk Wetboek, maar in een aparte Pachtwet. Er werden dan ook aparte Grondkamers en Pachtkamers ingesteld om de intentie van deze wet te bewaken middels het toetsen, beoordelen en goedkeuren van pachtovereenkomsten en waar mogelijk geschillen te beslechten. Dit vereiste een aparte en specifieke deskundigheid.
    De wijze van werken van deze kamers staat ook beschreven in de Pachtwet.
    In artikel 5 van deze wet staat ook een bepaling dat de Grondkamer pachtovereenkomsten goedkeurt tenzij door de overeenkomst algemene belangen van de landbouw zouden worden geschaad; de grondkamer is ondermeer bevoegd als schadelijk voor de algemene belangen van de landbouw aan te merken overeenkomsten, welke zouden leiden tot:
    1. een zo geringe bedrijfsgrootte, dat de ondernemer zijn volledige arbeidskracht op het bedrijf niet productief kan maken;
    2. gebruik van het land ter verkrijging van neveninkomsten, anders dan voor zelfvoorziening;
    3. vergroting van een bedrijf, waarvan uitbreiding voor de ondernemer niet van overwegende betekenis is, terwijl in de nabijheid een of meer kleine bedrijven uitbreiding behoeven.
    In de geest van dit artikel zou ook de verkaveling of ligging van het land ten opzichte van de bedrijfsgebouwen in aanmerking kunnen komen om versnippering tegen te gaan.
    Tevens betekent het pachtcontract ook op zich een zekere waarde: als er sprake is van een ontbinding van dit contract, bijv. omdat de gronden een andere bestemming krijgen (woningbouw!) wordt er een forse onkostenvergoeding betaald omdat er in dat geval “sprake is van een ernstige aantasting van de grondslag van het maatschappelijk bestaan van de pachter”, waardoor de pachter vaak als boer weer elders opnieuw kan gaan beginnen.
    Dit brengt ook een aanzienlijk prijsverschil te weeg tussen grond in verpachte en in onverpachte staat.

    Wijziging Pachtwet

    In 1995 is de Pachtwet op een aantal onderdelen gewijzigd:
    1. De pachtnormen (de hoogst toelaatbare pachtprijzen) werden geregionaliseerd;
    2. De hoogst toelaatbare pachtprijzen werden vastgesteld op basis van 2 % van de vrije verkeerswaarde van de grond;
    3. De hoogst toelaatbare pachtprijzen voor woningen werden voortaan vastgesteld aan de hand van een puntenstelsel;
    4. De normen voor bedrijfsgebouwen gingen met 16,5 % omhoog;
    5. Na inwerkingtreding van een nieuw Pachtnormenbesluit werden bij reeds bestaande pachtovereenkomsten de pachtprijzen automatisch aangepast. De gewijzigde pachtprijzen hoeven niet meer te worden voorgelegd aan de Grondkamer;
    6. De verpachter mocht voortaan de helft van de waterschapslasten doorberekenen aan de pachter. Tevens mag de helft van de ruilverkavelings- of landinrichtingsrente worden doorberekend, echter wel met een zeker maximum per hectare;
    7. Er werd een nieuwe pachtvorm geïntroduceerd voor 1 of 2 jaar, speciaal voor een- resp. tweejarige teelten waarvoor vruchtwisseling noodzakelijk is. Voor teeltpacht geldt:
      • geen prijstoetsing door de Grondkamer (partijen bepalen zelf de pachtprijs),
      • geen continuatierecht, dus ook geen automatische verlenging,
      • geen voorkeursrecht,
      • geen indeplaatsstelling,
      • wel registratie door de Grondkamer,
      • wel schriftelijke overeenkomst tussen pachter en verpachter;
    8. Er werd ook een nieuwe pachtvorm geïntroduceerd, te weten de eenmalige pacht. Deze geldt voor een aaneengesloten periode van meer dan 1 en maximaal 12 jaar. Hiervoor zijn ondermeer de volgende bepalingen van belang:
      • ook geen prijstoetsing door de Grondkamer (partijen bepalen dus zelf de pachtprijs),
      • wel goedkeuring door de Grondkamer vereist,
      • geen continuatierecht, dus ook geen automatische verlenging,
      • geen voorkeursrecht,
      • geen indeplaatsstelling,
      • wel schriftelijke overeenkomst tussen pachter en verpachter;
    9. Als de verpachter een pachtobject na gebruikmaking van zijn voorkeursrecht binnen 10 jaar doorverkoopt, heeft de verpachter recht op een financiële compensatie;
    10. Bepaalde dwingende bepalingen van de Pachtwet zijn niet van toepassing op los land van 1 hectare of minder.

    De consequenties

    Omdat er ook wordt getornd aan de mogelijkheid tot opvolging brengt deze wijziging grondeigenaren er toe zo lang mogelijk de handen vrij te willen houden. Deze speculatieve houding heeft voor de verpachter een tweetal voordelen:
    1. Voor de eenmalige pacht wordt de hoogste prijs betaald. Men kan dan in ieder geval gedurende maximaal 12 jaar een maximale financiële opbrengst ontvangen. Het staat nog te bezien of er vervolgens geen constructies bedacht zullen worden deze periode te verlengen;
    2. Als (groot)grondbezitter in een polder of in een regio kan men (met de handen vrij) bezien welke planologische ontwikkelingen er zullen plaatsvinden om uiteindelijk bij eventuele verkoop de hoogste prijs voor de grond in onverpachte staat te kunnen ontvangen.
    Doordat dwingende bepalingen van de pachtwet niet meer van toepassing zijn op “snippers” van 1 hectare of minder, doordat agrariërs nu eenmaal niet de hoogste prijs kunnen betalen voor gronden omdat zij er in tegenstelling tot hobbyisten een inkomen op moeten verwerven en doordat door allerlei maatregelen de zekerheid op de toekomst ongewis wordt, gaat de kwaliteit van het platteland hard achteruit.

    “Platteland verloedert en verpaupert”

    In artikel 3 van de Pachtwet, lid 2, staat vermeld dat de pachtprijs in een redelijke verhouding dient te staan tot de bedrijfsuitkomsten bij een behoorlijke bedrijfsvoering, met dien verstande, dat de redelijke belangen van de verpachter in acht dienen te worden genomen.
    De belangen van de verpachter worden deels gehonoreerd door de waardestijging van de grond. Zoals reeds gesteld schommelt de vrije verkeerswaarde van landbouwgrond momenteel rond de € 40.000,- per hectare. Mocht een bestemmingsplan zich wijzigen dan gaat deze prijs vele malen over de kop. De prijs voor bouwgrond is inmiddels € 300,- per vierkante meter en er gaan zoals bekend 10.000 vierkante meters in een hectare.
    Doordat grondeigenaren die uitgekocht zijn opnieuw op zoek gaan naar landbouwgrond, is de prijs van de vrije verkeerswaarde van landbouwgrond dan ook de afgelopen decennia fors gestegen. Door nu te stellen dat het rendement van de verpachter hierop feitelijk 2 % van deze vrije verkeerswaarde zou moeten zijn, komt de boer als pachter - ondanks het feit dat er een plafond per regio is aangebracht - in de problemen. Het rendement van de activiteiten van de boer inzake de voortbrenging van agrarische producten is immers feitelijk nihil. Er bestaat een wanverhouding tussen de agrarische opbrengstwaarde van de grond en de waarde van agrarische grond in het vrije economische en maatschappelijke krachtenspel. Een boer die eigenaar is van zijn gronden kan dan vaak zijn financiering op deze gronden verhogen omdat de gronden meer waard zijn geworden; een boer die pachter is van zijn gronden komt in de knel. Uiteindelijk zal echter ook de boer die eigenaar is van zijn gronden of zijn erfopvolger in de problemen komen omdat, zoals ook eerder gesteld, met een volledige financiering ook de rente niet meer op te brengen is met de opbrengst van de produkten.
    Dit economisch mechanisme betekent dat het platteland langzaam maar zeker verloedert en verpaupert. De economische dragers – de boeren dus – zijn niet meer in staat hun bijdrage te leveren aan het onderhoud van de natuur en het landschap, er vindt een verschraling plaats van het aantal gewassen dat in de akkerbouw geteeld wordt door een verdergaande intensivering, veehouders worden gedwongen hun vee binnen te houden in hun (noodzakelijk) streven naar een zo hoog mogelijk saldo per hectare en verder zien we rondom de agrarische opstallen activiteiten (paardenbakken!) ontstaan die weinig meer van doen hebben met de oorspronkelijke betekenis van het boerenland. Voorts worden de opstallen zelf ook gebruikt voor activiteiten die bedoeld zijn om een aanvullend inkomen te genereren (caravanstalling!), maar die ook niet echt als “agrarisch’ bestempelt kunnen worden.
    De noodkreten over de teloorgang van het platteland dienen gerelateerd te worden aan de teloorgang van de boerenstand.

    Grondverwerving voor natuur

    Een prijsopdrijvend effect voor landbouwgronden gaat ook uit van de aankopen in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur. Inmiddels blijkt ook dat om aan de hoofddoelstelling te beantwoorden het budget te gering is. De vraag is dan ook gerechtvaardigd of een herbezinning hier niet op zijn plaats is. Het verwerven van landbouwgronden voor natuur is ook een kostbare en langdurige zaak. Er zit een prijskaartje aan het uitkopen en schadeloosstellen van de boer en/of eigenaar, de herinrichting van de gronden vereist een forse investering en vervolgens is er een jaarlijks budget nodig voor onderhoud en beheer. De maatschappelijk kosten hierbij zijn aanzienlijk.
    Als de doelstelling is het vergroten van de biodiversiteit en het behoud van het landschap met de daarin aanwezige natuurwaarden, mag in deze ook worden geconstateerd dat wat rechts verloren gaat links weer moet worden opgebouwd.
    De huidige subsidieregelingen voor natuur- en landschapsonderhoud door boeren steken weer karig af bij de budgetten voor de natuur en uiteindelijk is het bij elkaar niet datgene wat ons in financieel florissante jaren voor ogen stond.
    Er is een nieuwe visie nodig op de rol van de natuur en de positie van de boer in Nederland.

    De toekomst van de Pachtwet

    Momenteel zweven boven de markt allerlei voorstellen die een verdergaande liberalisering van de pachtwet bepleiten. Deze zijn deels gevoed door een ingestelde commissie Pachtbeleid onder voorzitterschap van mevr. J. Leemhuis-Stout. De economische positie van de landbouw is echter al danig verzwakt door de positie van de Nederlandse landbouw in de Europese Unie en daarmee bij de WTO-onderhandelingen. Het kan ons terugbrengen naar 19e eeuwse toestanden, naar een nieuwe “horigheid” van de boerenstand waarbij men voor een grijpstuiver op de paarden of schapen van de bewoners van een “landgoederenzone” mag passen. Het zal funest zijn voor de plattelandsontwikkeling.
    Als geld en de macht van (groot)grondbezitters de bepalende factor wordt bij de inrichting van Nederland kan al snel een beeld geschetst worden hoe ons land er uit zal gaan zien. Momenteel is het al fietsend en wandelend genieten van ons cultuurlandschap nog een van de goedkoopste vormen van recreatie en zorgt voor menig mooie prent in een VVV-folder.
    Waar voorheen “het algemeen landbouwbelang” een uitgangspunt was voor de Pachtwet, zal nu - bij een veranderende rol van de landbouw in de samenleving - het belang van het platteland, van het groene gebied een belangrijke rol moeten spelen in de rechtsbescherming van de boer als pachter. Er worden nieuwe eisen gesteld aan de moderne boer die verder gaan dan het produceren van veel en goedkoop voedsel.
    Veel boeren proberen al een antwoord te vinden op deze veranderde vraag vanuit de samenleving. Omdat men niet op kan boksen tegen de wereldmarkt gaat men zich weer bezig houden met streekproducten, omdat men beseft dat de consument nog nauwelijks weet heeft van de natuur in de polder en de wijze waarop voedsel tot stand komt gaat men zich bezig houden met natuur- en milieueducatie en als de subsidiemogelijkheden er zijn, wil men natuurlijk zich richten op onderhoud van landschapselementen en slootkantenbeheer. Ook voor kleinschalige recreatie, zoals een minicamping, wenst men mogelijkheden te creëren.
    Daar moet dan echter wel van overheidswege de deur voor worden opengezet.
    Op een mondiaal probleem moeten voor de landbouw op landelijk, provinciaal en lokaal niveau naar oplossingen worden gezocht. Hiervoor is een mix van maatregelen nodig.
    Als plattelandsvernieuwing niet wordt gestimuleerd, zal van plattelandsvernieling sprake zijn. De Pachtwet is voor deze plattelandsvernieuwing een belangrijk beleidsinstrument en behoeft een actualisering op basis van de gewijzigde omstandigheden.

    Wat moet er gebeuren?

    Op landelijk niveau zal een verdere uitholling van de Pachtwet moeten worden tegengegaan. De positie van de Grondkamers zal moeten worden versterkt, met name waar het gaat om de prijstoetsing en de toetsing op landbouwkundig gebruik. Planologische onzekerheid is koren op de molen van de grondspeculanten, maar de dood in de pot voor boeren die perspectief willen voor hun bedrijf. Er zullen duidelijke instrumenten moeten worden ontwikkeld om sturing te kunnen geven aan het grondbeleid.
    Tevens heeft de landelijke overheid een voorbeeldfunctie daar waar het gaat om de uitgifte van domeingronden.
    Op provinciaal niveau zal er een strakke regie moeten plaatsvinden als het gaat om een duidelijke gebiedsvisie voor een bepaalde polder, streek of regio. Het gaat om maatwerk en het is dan belangrijk om te weten welke belangen spelen. Landbouw wordt nu te vaak beschouwd als “restgroen” en open ruimte als inspiratiebron voor projectontwikkelaars. Daar waar vanwege grote planologische ingrepen er naar natuurcompensatie wordt gezocht, is de landbouw ook weer het slachtoffer. Het ware beter ook hier groenfondsen te creëren van waaruit de boeren een vergoeding kunnen krijgen voor het werk middels “groene” diensten.
    Vanuit deze regiefunctie dient men ook het plattelandsbeleid tussen de diverse gemeenten af te stemmen. Het mag niet zo zijn dat in polder X gemeente A topprioriteit geeft aan plattelandsvernieuwing en gemeente B het compleet negeert.
    Op lokaal niveau zal de gemeente in haar bestemmingsplannen plattelandsvernieuwing moeten stimuleren en nauwlettend moeten toezien op de handhaving van de diverse bepalingen in deze bestemmingsplannen. Ook hier geldt dat een gemeente met haar eigen gronden – al dan niet ondergebracht in een grondbedrijf – een voorbeeldfunctie heeft.
    Het verdient aanbeveling om een uitgiftebeleid te formuleren dat recht doet aan de lokale situatie en daarbij selectiecriteria te formuleren waarbij uiteindelijk de pachter geselecteerd wordt die met zijn bedrijfsvoering een bijdrage kan leveren aan een gemeentelijke doelstelling. In de huidige situatie wordt er helaas vaak nog beheersmatig i.p.v. beleidsmatig gedacht. Een pachtopbrengst van € 100,- meer per hectare betekent misschien ook een beter financieel resultaat, maar kan echter ook een slechter maatschappelijk resultaat betekenen.
    Als de diverse overheden als verborgen agenda hebben het om zeep helpen van de landbouw, dan dient men de zaak op zijn beloop te laten en ontstaat vanzelf een sterfhuisconstructie en kan het onbebouwde gedeelte van Nederland alsnog moeras of een paardenbak worden.

    Resumé

    Er is een nieuwe manier van denken nodig over natuur, landschap en landbouw.
    Het geeft geen pas om enerzijds te betreuren dat de kwaliteit van de open ruimte snel achteruit gaat en anderzijds geen instrumenten te ontwikkelen om sturing te geven aan het gewenste maatschappelijke proces.
    Het heeft ooit een halve eeuw gekost om een Pachtwet tot stand te brengen. Het gaat nu misschien in een decennium lukken om deze weer om zeep te helpen. In 1995 is de uitholling van de rechtspositie van de boeren begonnen en misschien dat in de komende kabinetsperiode dit definitief wordt afgemaakt. Uiteindelijk zal dit een boemerangeffect hebben voor de kwaliteit van het landschap dat - mede dankzij de boeren - in de afgelopen eeuwen tot stand is gekomen.
    Zoals de afgelopen 50 jaar het denken gericht is geweest om de boer te stimuleren goedkoop en veel voedsel te produceren middels beleidsinstrumenten als landinrichting en ruilverkaveling en de Pachtwet, zo zal nu het denken gericht moeten worden op beheer en onderhoud van dit landschap en de gewijzigde positie van de boer.
    De Pachtwet kan daarbij een belangrijke rol spelen.

  5. Een Natuurgebiedsplan voor de Bonnen en de rol van de provincie

  6. In het voorgaande is reeds gesteld dat de overheid zelf medeverantwoordelijk is voor de teloorgang van de biodiversiteit op het platteland. Het heeft de boer opgejaagd veel en goedkoop voedsel te produceren, het grondbeleid heeft door verwerving voor allerlei doeleinden buiten de landbouw de grondprijs voor de landbouw omhoog gedreven en daarmee ook de pachtprijzen. De boer werd gedwongen tot specialisatie, mechanisatie en automatisering. Dit leidt tot monoculturen en reeds daarmee tot verlies aan biodiversiteit. De rol van de overheid is hierbij funest.
    Vanaf het moment dat bij het dichtslibben van de Maasmond de Bonnen ontgonnen werd middels het graven van sloten, het aanleggen van dijken en de bouw van boerderijen in het Staalduinse Bos en later de Kaapwoning, de Hillwoning, de Bonnenwoning, de Haakwoning en de latere hoeve “Rijckevorsel” is het gebied praktisch onveranderd gebleven. In de Lange Bonnen domineert de akkerbouw en in de Korte Bonnen heeft altijd wel een vorm van wisselbouw plaatsgevonden. De Noord-Bonnen is inmiddels een woonwijk (Plan Oost) van Hoek van Holland geworden.
    Ondanks de funeste rol van de overheid kent de Bonnendijk nog steeds een waardevolle dijkvegetatie en wordt in de sloten, oevers en op de graslandpercelen een grote verscheidenheid aan flora en fauna waargenomen, zo wordt ook erkend in uw rapporten. Echte kenners weten dan te beoordelen dat ook op de akkerbouwpercelen en de percelen waar tijdelijk grasland is ingezaaid juist de fauna goed tot zijn recht komt. Natuurlijk gebeurt dit in relatie tot de graslandpercelen en in samenhang met het bosgebied en de nabijheid van de duinen. Het is juist deze wisselwerking welke het gebied zo interessant maakt. Deze wisselwerking zorgt er ook voor dat het gebied in zijn totaliteit dient te worden beoordeeld.
    Per slot van rekening wordt de boer er ook toe gedwongen het geheel op een economische wijze te exploiteren. Helaas wordt daarbij slechts het product voedsel betaald en dan ook nog te weinig. De producten natuur en landschap worden niet betaald. Het is in dit verband nogal wrang om te moeten constateren dat tot 50 jaar terug er nog percelen “bloemrijk grasland” in boerenbeheer in de Bonnen waren en dat men nu de opvatting huldigt dat deze percelen middels belastinggeld in eigendom moeten komen bij het Zuid-Hollands landschap en dat deze er dan middels subsidie weer “bloemrijk grasland” van kan maken. De boer werd slechts betaald voor wol, melk en vlees en niet voor de diversiteit aan bloemen in het grasland. Hoe graag een akkerbouwer ook nog karwij, erwten, klaver, haver, koolzaad en blauwmaanzaad zou willen telen: hij kan er de kosten niet mee betalen.
    Als de samenleving van mening is dat er kleurige akkerranden en bloemrijke graslanden moeten komen, dan kan dat. Men zal dan concreet dienen aan te geven welke beleidsdoelen men nastreeft. Er zal dan een beleidsinstrumentarium moeten worden ontwikkeld welke deze activiteiten beloont. Hier geldt immers ook de economische wetmatigheid van vraag en aanbod. Als er wel vraag is, maar men wil er onvoldoende voor geven, dan wordt het ook niet aangeboden en worden er dus geen zaken gedaan. Een natuurgebiedsplan heeft dan pas een realiteitswaarde als men bereid is de boer een fatsoenlijke vergoeding te geven voor zijn inzet. Een natuurgebiedsplan welke slechts ten doel heeft een boer het perspectief op de eigen exploitatie te ontnemen heeft op korte termijn geen kans van slagen.
    Op onze website kunt u lezen dat het de vier agrarische ondernemers met een volwaardig bedrijf in het werkgebied van onze stichting niet ontbeert en ontbreekt aan de juiste grondhouding om op een maatschappelijk verantwoorde en duurzame wijze met respect en verantwoordelijkheidsgevoel een agrarische onderneming te exploiteren. Er zal echter wel de bereidheid moeten zijn deze boeren een vergoeding te geven die recht doet aan hun investering middels arbeid, grond en kapitaal, ook voor producten m.b.t. natuur en landschap. U wordt verzocht uw positie te herzien.

Bij deze tekent de Stichting de Bonnen bezwaar aan tegen dit Natuurgebiedsplan Delf- en Haaglanden.

met vriendelijke groet,

ing. A.H.M. Weterings,
voorzitter


Terug..